Leestijd: 4 minuten
‘Al sinds 1986 zijn we als brandweer bezig om de verschillen tussen de beroepsbrandweer en vrijwillige brandweer te verkleinen. Dit door bijvoorbeeld de aanname- en instroomeisen, fysieke testen en brandweeronderwijs gelijk te trekken. Allemaal met als doel om dezelfde kwaliteit van operationeel optreden te krijgen onder alle brandweermensen. Brand is brand en de gedachte was dat al onze beroeps en vrijwilligers daar gelijk op voorbereid moesten zijn’, vertelt Diemer Kransen.
‘In 2018 bleek echter dat er een risico is dat de rechtspositie van brandweervrijwilligers in strijd is met de Europese en internationale wet- en regelgeving, na een juridisch rapport van de landsadvocaat Pels Reijcken. Vrijwilligers doen nu immers vaak hetzelfde werk als beroepsbrandweermensen, en dat mag niet, zo stelde de landsadvocaat. Een jaar later werd dit nogmaals bevestigd door Hoogleraar Sociaal Recht Leonard Verburg.’
‘We hechten veel waarde aan het huidige hybride brandweerstelsel, met vrijwilligers én beroepskrachten.’
Volgens de hoogleraar waren er twee oplossingsrichtingen: vrijwilligers moesten een soortgelijke beloning krijgen voor hun werk bij de brandweer, of er moesten grotere verschillen komen tussen groepen brandweermensen. Diemer: ‘Het Veiligheidsberaad en de minister van Justitie en Veiligheid gaven aan veel waarde te hechten aan het huidige hybride brandweerstelsel met vrijwilligers en beroepskrachten. Dat maakt dat er vooral naar de tweede richting gekeken werd, ook wel taakdifferentiatie genoemd.’
Er moet fundamenteel onderscheid gemaakt worden tussen vrijwillige brandweer en beroepsbrandweer, was de conclusie. Maar hoe? In het onderzoek dat hierop volgde kwamen 4 bouwstenen naar voren waarop als totaalpakket onderscheid gemaakt moest worden:
Deze bouwstenen zijn vervolgens getoetst door drie hoogleraren en zij concludeerden in december 2021 dat het Nederlandse stelsel van vrijwillige brandweer grotendeels kan blijven bestaan. ‘Als er geen gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilligers meer zijn, is het onderscheid voldoende om vrijwilligheid te behouden binnen het brandweervak. Hiermee is het risico dat we lopen om niet aan de Europese wet- en regelgeving te voldoen voldoende gedekt, zonder het hele systeem open te breken. We moesten met elkaar aan de slag met bouwsteen 1, het verplichtend karakter,’ vat Diemer samen. ‘Maar dit betekende ook dat er actie nodig is om te komen tot een toekomstbestendig brandweerstelsel. Dat is waar de stuurgroep en werkgroep Bouwsteen Verplichtend Karakter om de hoek kwamen.’
‘In de stuurgroep en werkgroep zijn we opnieuw aan het kijken naar wat vrijwilligers onderscheidt van beroepsbrandweer: het verplichtend karakter. In hoeverre ben je als brandweervrijwilliger verplicht om er te zijn, óf voel je je verplicht om aanwezig te zijn, taken uit te voeren of beschikbaar te zijn. Daar zit het grootste verschil,’ vertelt Diemer.
De drie hoogleraren hebben in opdracht van de minister van Justitie en Veiligheid de eerste ‘spelregels’ voor vrijwilligheid en dit ‘verplichtend karakter’ op een rij gezet:
‘Er zit een belangrijk sociaal en lokaal aspect aan het brandweervak. Denk aan het leveren van een bijdrage aan de lokale sinterklaasviering of dingen als de ijsbaan opspuiten. Dit betekent dat er vanuit onze organisaties ruimte moet blijven voor dingen die de brandweer doet, die passen bij vrijwilligheid. Er moet aandacht zijn voor dat wat ons als vrijwilligers onderscheidt’, zegt Diemer Kransen.
Diemer Kransen, Brandweer Nederland.
‘Er moet ruimte blijven voor dat wat brandweervrijwilligers onderscheidt.’
‘Een ontwikkeling die ook juist weer die belangrijke aspecten van vrijwilligheid centraal zet. Opnieuw met elkaar kijken naar hoe vrijwilligheid bij de brandweer goed vorm kan krijgen. Maar het heeft naast deze manier van werken natuurlijk ook gevolgen in wetgeving en financiën. Vooral deze laatste twee punten moeten we met elkaar uitdiepen om door te kunnen.’
Voor de uitwerking van de stappen die gezet moeten worden om tot invoering te komen, is een implementatieplan opgesteld. Op maandag 23 januari 2023 is dit implementatieplan besproken in het Veiligheidsberaad.
Hieruit kwamen twee belangrijke randvoorwaarden naar voren waar eerst aan gewerkt moet worden: de arbeidstijdenwetgeving en financiële middelen. Om hier invulling aan te geven wordt de komende periode gezamenlijk verder gewerkt aan de benodigde financiële middelen. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt gevraagd onderzoek te doen naar de uitzonderingen op de toepassing van de arbeidstijdenwet. Daarnaast wordt er met de vakbonden gesproken over de uitwerking van de arbeidstijdenwet. In het volgende overleg in april tussen het Veiligheidsberaad en de minister van Justitie en Veiligheid ligt er een voorstel, waarin is uitgewerkt hoe het proces er in de komende periode uitziet. ‘ Ik zie dat met vertrouwen tegemoet. We houden jullie op de hoogte van het vervolg.’ sluit Diemer af.